Sinds 2 februari 2004 is het preventieve luik van de anti-witwaswetgeving (Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme) van toepassing op de advocaten, wanneer zij hun cliënten bijstaan bij de voorbereiding of uitvoering van bepaalde in de wet omschreven verrichtingen, of wanneer zij in het kader daarvan in naam of voor rekening van hun cliënten optreden (www.ctif-cfi.be).

Advocaten mogen met een cliënt – zowel natuurlijke persoon als rechtspersoon – geen zakelijke relatie aangaan of in stand houden of verrichtingen voor hem uitvoeren, zonder de cliënt te identificeren en een aantal bewijsstukken van die identiteit op te vragen en te bewaren. Deze plicht geldt niet alleen met betrekking tot de cliënten zelf, maar ook met betrekking tot hun lasthebbers, zoals bestuurders van vennootschappen.

Advocaten die feiten vaststellen waarvan zij weten of vermoeden dat ze verband houden met het witwassen van geld of met de financiering van terrorisme, moeten hun stafhouder daarvan onmiddellijk op de hoogte brengen. Het is de stafhouder die beslist deze informatie al dan niet door te melden aan de Cel voor Financiële Informatieverwerking. Advocaten zijn niet gehouden deze informatie te melden wanneer zij de rechtspositie van hun cliënt bepalen, of wanneer zij hem in (verband met) een rechtsgeding verdedigen of vertegenwoordigen, met inbegrip van advies in het licht van een dergelijke procedure en in het bijzonder over het instellen of vermijden van een rechtsgeding.